Van Merari stamden de Machlieten en de Musieten af; dat waren de geslachten van de Merarieten. Het aantal mannelijke personen van één maand en ouder dat werd ingeschreven, bedroeg 6200. Hun leider was Suriël, de zoon van Abichaïl. Zij sloegen hun kamp op aan de andere lange zijde van de tabernakel, aan de noordkant. De Merarieten waren belast met de zorg voor de planken van de tabernakel, de dwarsbalken, palen en voetstukken en wat daarbij hoorde. Alles wat hiermee te maken had, was hun werk. Ook droegen ze zorg voor de palen van de afgeschermde ruimte, voor de voetstukken, de pinnen en de touwen.
Aan de voorzijde van de tabernakel, aan de oostkant, waar de Zon opkomt, sloegen Mozes en Aäron en zijn zonen hun tenten op. Zij verzorgden namens de Israëlieten de dienst in het heiligdom. Iedere onbevoegde die te dicht bij het heiligdom kwam, werd gedood.
Het totale aantal mannelijke Levieten van één maand en ouder dat Mozes samen met Aäron in opdracht van de HEER inschreef, geordend naar geslacht, bedroeg 22.000.
De HEER zei tegen Mozes:
‘Leg een lijst aan van alle mannelijke eerstgeboren Israëlieten van één maand en ouder en stel hun aantal vast. In de plaats van de eerstgeboren Israëlieten moet je de Levieten voor Mij afzonderen, en in de plaats van het eerstgeboren vee van de Israëlieten moet je het vee van de Levieten afzonderen. Ik ben de HEER.’ Mozes telde de eerstgeboren Israëlieten, zoals de HEER hem had opgedragen. Het totale aantal mannelijke eerstgeborenen van één maand en ouder bedroeg 22.273.